Definitie
De International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) brengt regeringen en experts samen om Holocausteducatie, -herdenking en -onderzoek te versterken en te promoten en om de verbintenissen van de Verklaring van Stockholm uit 2000 te implementeren.
De niet-bindende operationele definitie van antisemitisme werd op 26 mei 2016 aangenomen door de 31 IHRA-lidstaten:
“Antisemitisme is een bepaalde perceptie van Joden die zich kan manifesteren als haat jegens hen. Retorische en fysieke uitingen van antisemitisme zijn gericht tegen Joodse of niet-Joodse personen en/of hun eigendommen, gemeenschapsinstellingen en gebedshuizen.”
De volgende voorbeelden, bedoeld als leidraad voor het werk van de IHRA, illustreren deze definitie:
Antisemitisme kan zich manifesteren in aanvallen op de staat Israël wanneer deze wordt gezien als een Joodse collectiviteit. Israël bekritiseren zoals men elke andere staat zou bekritiseren, kan echter niet als antisemitisme worden beschouwd. Antisemitisme bestaat vaak uit het beschuldigen van Joden van samenzwering tegen de mensheid en hen daarmee verantwoordelijk te stellen voor “alle problemen van de wereld”. Het wordt mondeling, schriftelijk, grafisch of door middel van acties geuit en maakt gebruik van verontrustende stereotypen en pejoratieve karaktertrekken.
Hedendaagse voorbeelden van antisemitisme in het openbare leven, de media, scholen, op het werk en in de religieuze sfeer zijn, afhankelijk van de context en op niet-exhaustieve wijze:
- oproepen tot het vermoorden van of aanvallen op Joden, deelnemen aan dergelijke daden of deze rechtvaardigen in naam van een radicale ideologie of een extremistische visie op religie;
- het produceren van valse, ontmenselijkende, demoniserende of stereotiepe beweringen over Joden of de macht van Joden als collectief, zoals, maar niet beperkt tot, de mythe van een Joodse samenzwering of Joodse controle over de media, de economie, de overheid of andere instellingen;
- het beschuldigen van het Joodse volk als geheel voor daden, echt of ingebeeld, begaan door een enkel Joods individu of groep, of zelfs voor daden begaan door niet-joden;
- het ontkennen van de feiten, de omvang, de procedures (zoals de gaskamers) of de opzettelijke aard van de genocide op het Joodse volk door nationaalsocialistisch Duitsland en zijn aanhangers en medeplichtigen tijdens de Tweede Wereldoorlog (de Holocaust);
- de beschuldiging dat het Joodse volk of de staat Israël de Holocaust heeft verzonnen of overdreven;
- Joodse burgers verwijten dat ze Israël of de veronderstelde prioriteiten van Joden op wereldschaal meer dienen dan de belangen van hun eigen land;
- het ontkennen van het recht op zelfbeschikking aan Joden, bijvoorbeeld door te beweren dat het bestaan van de staat Israël het resultaat is van een racistische onderneming;
- de ongelijke behandeling van de staat Israël, die gevraagd wordt zich te gedragen op een manier die van geen enkele andere democratische staat verwacht of geëist wordt;
- het gebruik van symbolen en beelden die geassocieerd worden met traditioneel antisemitisme (zoals de bewering dat Joden Jezus hebben vermoord of mensenoffers hebben gebracht) om Israël en de Israëli’s te karakteriseren;
- het trekken van vergelijkingen tussen het hedendaagse Israëlische beleid en dat van de nazi’s;
- het idee dat Joden collectief verantwoordelijk zijn voor de daden van de staat Israël.
Een antisemitische daad is een misdrijf wanneer deze als zodanig bij wet is gedefinieerd (bijvoorbeeld ontkenning van de Holocaust of verspreiding van antisemitische inhoud in sommige landen).
Een misdrijf wordt als antisemitisch beschouwd wanneer de slachtoffers of de getroffen eigendommen (zoals gebouwen, scholen, gebedshuizen en begraafplaatsen) het doelwit zijn omdat ze joods zijn of verwant aan joden, of als zodanig worden gezien.
Antisemitische discriminatie is het ontzeggen aan Joden van kansen of diensten die wel voor anderen openstaan. Het is in veel landen illegaal.
Definitie van de volgende site: https://www.holocaustremembrance.com/fr/resources/working-definitions-charters/la-definition-operationnelle-de-lantisemitisme-utilisee-par
Volgens het Belgische strafrecht zijn er :
- Verbod op het aanzetten tot haat, geweld en discriminatie op grond van afkomst* . Het criterium van afstamming is vooral gericht tegen Joodse mensen (zie het voorbereidend werk voor de wet van 30 juli 1981 en jurisprudentie).
- Het haatmotief in “haatmisdrijven”. Verschillende misdrijven in het Wetboek van Strafrecht bevatten een strafverzwaring als de daad is gepleegd vanwege haat, minachting of vijandigheid jegens het slachtoffer vanwege zijn of haar afkomst. Terwijl de IHRA-definitie alleen verwijst naar “haat”, noemt het wetboek van strafrecht ook “minachting” en “vijandigheid”. We willen erop wijzen dat Unia in haar rapport over de evaluatie van antidiscriminatiewetten pleit voor uitbreiding van het aantal overtredingen in het wetboek van strafrecht waarop het abjecte motief kan worden toegepast.
- Verbod op het ontkennen, verregaand minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide gepleegd door het naziregime tijdens de Tweede Wereldoorlog (wet van 23 maart 1995).
* 18 andere beschermde criteria zijn opgenomen in antidiscriminatiewetten. Het criterium van religieuze of filosofische overtuigingen zou ook gebruikt kunnen worden voor handelingen die gericht zijn tegen mensen vanwege hun Joodse overtuigingen of gebedshuizen (synagogen). Dit is een vorm van antisemitisme die ook kan worden omschreven als judeofobie. Dit is zelden het geval, omdat de bescherming op basis van afstamming ook betrekking heeft op dit soort daden en er aan voorafgaat.
https://www.unia.be/files/Documenten/Publicaties_docs/nota_IHRA_-_NL_1.pdf